Is de inrichting van mijn lokaal voldoende uitdagend voor de kinderen? En biedt die aanleiding tot praten?
Een rijke talige ingerichte speel/leeromgeving nodigt uit tot onderzoek en onderzoek nodigt uit tot communicatie. Kijk goed wat de kinderen in jouw groep boeit en sluit hier op aan met de materialen die je inzet.
Kijkwijzer voor je eigen groep:
- Zijn er plekken in jouw groep die talig uitdagend zijn voor kinderen?
- Lokken ze betrokkenheid en activiteit uit?
- Zetten ze aan tot spelen, denken, ontdekken en onderzoek? Nodig je de kinderen uit om te kunnen ontdekken?
- Verander je het aanbod regelmatig? Zorg je ervoor dat je tijdens een thema steeds nieuwe dingen biedt? Geef niet alles in een keer weg (bijv. in de ontdekhoek). Als je het materiaal regelmatig verandert, blijven kinderen nieuwsgierig. - Worden kinderen geprikkeld om op onderzoek te gaan? Vertellen de materialen hun verhaal en dagen ze uit tot het stellen van vragen? Zijn er verschillende weloverwogen, maar tegelijk spannende prikkels in licht, kleur, reuk, geur, geluid? Doe bijvoorbeeld eens afwasmiddel in de watertafel, leg er bellenblaasstokjes bij en kijk wat er gebeurt.
Mooie foto- of plaatmaterialen van bouwwerken inspireren het kind in de bouwhoek. Gebruik ook echte materialen. Die kunnen kinderen soms van thuis meenemen. Denk aan materialen die bij een bepaalde cultuur horen: een mooi Turks theeglaasje doet wonderen. Laat kinderen ook verschillende materialen samen gebruiken! Dit levert mooie momenten op, even niet zo streng met de regels en wel lekker auto's samen met klei aanbieden.
Ga op zoek naar wat jouw laagtaalvaardige kind boeit, maak als het ware een portret van het laagtaalvaardige kind. Wat boeit hem, waar wordt dit kind enthousiast van. Betrek de ouders daarbij, vraag hen waar hun kind enthousiast van wordt. Je wilt graag communiceren met dit kind, en als je weet wat dit kind boeit heb je handvatten om een gesprek te voeren.
Pas op: Alle knutselactiviteiten, puzzelactiviteiten met een 'voorgemaakt'voorbeeld op een vastliggende oplossing bieden een weinig motiverende, weinig interessante en weinig talige uitdaging. Ga op zoek naar wat een kind interesseert. Als de favoriete bezigheid van het kind toch 'een werkje' is zoals plakken of puzzelen, zorg dan dat je een praktisch probleempje schept: de kwast is zoek! Zie ook ingrediënt 10.
Je schept dus een omgeving die uitdaagt tot ontdekken, tot verkennen, tot nieuwe dingen proberen. En daarin ga je meespelen en communicatie uitlokken: dat doe je met de overige ingrediënten
Extra informatie:: Esch, W. van (2011). Kansen benutten in een rijke leeromgeving. Mensenkinderen,jrg. 27, nr. 128 (sept. 2011), 6-9 .
Als ik mee ga spelen, ontneem ik kinderen toch hun eigen creativiteit!?
Niet als je mee gaat in hun spel. Dus maak het spel talig: verwoord wat de kinderen doen; daag uit en verdiep de interactie.
Door mee te spelen met een kind, aan te sluiten bij waar een kind mee bezig is, is er een kans om contact te krijgen met een kind en een kind uit te dagen tot interactie. We zien volop kansen voor taalontwikkeling tijdens spelsituaties. Kinderen spelen graag en jonge kinderen krijgen voldoende gelegenheid om te spelen. Speelmaatje zijn betekent dat je aansluit bij het spel van het kind. Het is niet de bedoeling dat je het spel van het kind overneemt door bijvoorbeeld een toren te gaan bouwen terwijl het kind een tunnel aan het bouwen is. In het spel zijn de kinderen erg betrokken, erg geïnteresseerd: want ze richten dit helemaal zelf in. Dus hier hoeven we niet meer naar een boeiend onderwerp te zoeken, dat ligt er al. We hoeven alleen maar aan te schuiven, ruimte te geven aan een kind om te spreken en af en toe het kind inhoudelijk uit te dagen.
Tip: ga pas meespelen als een kind al zelf met het spel begonnen is.
Speelmaatje stelt geen controlevragen!
Pas op met ‘woordenschat-vragen’: dat plaatst jou terug in de juf-rol, terwijl je de rol van speelmaatje zoekt. Bij kinderen met een heel kleine woordenschat doe je al veel woordenschatactiviteiten, waarin je oefen- en controlevragen stelt. In een ‘meespeel’ of ‘samen praten’ activiteit wil je juist de ‘spontane communicatie’ niet verstoren met je juf-rol, wil je maatje blijven. Let op, het is goed om woordenschatactiviteiten uit te voeren, die moet je zeker handhaven. Maar een deel van de tijd moet je ook aan ‘echte communicatie’ besteden. Dus beide zijn nodig, de kracht zit ook hier in de combinatie.
Extra informatie: Janssen-Vos, F. & Pompert, B. (2003). Startblokken van Basisontwikkeling, een goed begin voor peuters en kleuters. Assen: Koninklijke van Gorcum.
Een vijf jarige niet Engels sprekende jongen kwam aan in Toronto. Hij was een aantal maanden op de Engels sprekende kleuterschool zonder een woord te zeggen. De leerkracht deed erg haar best om hem te interesseren in prachtig gekleurde blokken en ander speelgoed maar hij bleef passief, afstandelijk en stil. De leerkracht was bezorgd maar ook wijs: ze wacht.
Op een dag brengt de klas een bezoek aan de dierentuin. Op de reptielenafdeling ontdekt de jongen een enorme python die een aantal keren om een tak gedraaid is. Hij grijpt de hand van de juf die in gesprek met iemand anders is en trekt haar mee naar de vitrine. Hij wijst naar de python en roept: “mij kent dat, mij kent dat juf, dit is mijn thuis.” (Dale Smith, 1997, in Granger, 2004)
We kunnen mooie gesprekken voeren met onze kinderen. Maar niet met allemaal. Er zijn kinderen die niet veel zeggen. Taalleren is soms traumatisch: de leerder weet zich geen raad tussen de eerste taal van thuis, T1, en de tweede taal die hij op school moet leren te gebruiken,T2. In T1 voelt hij zich thuis en competent, in T2 voelt hij zich onmachtig (Granger, 2004). Omdat kinderen zich onmachtig voelen kan het gebeuren dat ze niets zeggen, we noemen dat de stille periode. Toch willen we graag gesprekken voeren met deze kinderen omdat dat belangrijk is voor de taalontwikkeling. Wat het kind boeit en waar het thuis mee vertrouwd is, kan een mooi aanknopingspunt zijn voor een gesprek. Die aansluiting helpt om de kloof tussen de T1- en T2-wereld te overbruggen. Waarvan wordt een kind zo enthousiast dat hij bij wijze spreken op het puntje van zijn stoel gaat zitten om jou te vertellen hoe het zit.
Je kunt daaraan tegemoet komen door te achter halen wat een kind thuis graag doet. Benut materialen uit de verschillende culturen van de kinderen in je groep. Als je foto's gebruikt als voorbeelden in de bouwhoek, zijn dat niet alleen huizen en kerken, maar ook een moskee en een hindoetempel. Laat kinderen materialen van thuis meenemen: een Marokkaanse poef in de huishoek.
Gebruik hier het document portret van een kind. Dit helpt je om scherp te krijgen wat een kind, waarmee je aan de slag gaat, boeit en wat aansluit bij zijn thuissituatie. Het is helemaal niet gek als je daar zelf niet uitkomt. Vraag dan vooral ook aan de ouders, oudere broers of zussen wat het kind thuis graag doet.
Extra informatie: Gibbons, J. (1985). The Silent Period: an examination. Language Learning, A Journal of Applied Linguistics, Vol. 35, No. 2, 255-267.
Granger, C.A. (2004). Silence in Second Language Acquisition. A Psychoanalytic Reading. Clevedon: Multilingual Matters Ltd.
Kinderen kunnen een 'stille periode' doormaken (Granger, 2004). Dat kan te maken hebben met hun onzekerheid in de tweede taal die ze aan het leren zijn. Of met de nieuwe situatie in de peuterspeelzaal of in de kleutergroep, die toch echt heel anders is dan thuis. Het kan ook in hun karakter liggen, dat ze in een nieuwe groep stil zijn, of bij een neiuw onderwerp eerst maar eens lijken af te wachten en vooral luisteren.
Wachten we dan maar af tot het kind daar 'vanzelf' uit komt? Nee, zeker niet! We bieden natuurlijk al veel begrijpelijk taalaanbod aan. Maar we gaan hier nog een stap verder: we scheppen heel bewust situaties die uitdagen tot communicatie. Communicatie, ook al is het non-verbaal, is de sleutel tot verdere taalontwikkeling. Heel jonge kinderen communiceren toch ook al met hun moeder en vader, voordat ze woorden kennen. Het gaat om het contact, om de uitswisseling, ook al is die wat het kind bereft nog alleen in gebaren, handelingen of blikken.
We kunnen in de VVE dus juist een heleboel doen, om kinderen snel voor een deel alvast uit die stille periode te helpen:
- Maak contact en hou dat gaande: samen met het kind
- Reageer op nonverbale uitingen van een kind: dat is ook communicatie
- Blijf betrokken en geïnteresseerd
- Verwoord wat het kind doet
We kunnen echt al direct met kinderen communiceren. Een stille periode willen we zo kort mogelijk houden: een stille periode zomaar accepteren is voor het kind verloren tijd, een verloren kans. Als we kijken naar wat een kind laat zien, durven we te zeggen dat er geen stille periode is. Ieder kind wil contact, ieder kind wil communicatie.
De stille periode is vaak helemaal niet letterlijk zo stil. In de stille periode:
- zegt het kind vaak niets of niet veel in T2
- communiceert het kind met handelingen en/of in de eigen taal
- oefent het kind voor zichzelf in T2: fluisterend, of als het alleen bezig is
- gebruikt het kind één los woord in T2
- gebruikt het kind vaste zinnetjes als routine (zie ingrediënt 8)
Liever spreken we in deze aanpak niet van de stille periode, maar van kansen grijpen en creëren om te communiceren met kinderen.
Extra informatie: Gibbons, J. (1985). The Silent Period: an examination. Language Learning, A Journal of Applied Linguistics, Vol. 35, No. 2, 255-267.
Granger, C.A. (2004). Silence in Second Language Acquisition. A Psychoanalytic Reading. Clevedon: Multilingual Matters Ltd.
Ruttink, M & Coussé, E. (2010/2011). Spreken is goud? Een verkennend onderzoek naar de stille periode bij moedertaalverwerving in een anderstalige omgeving. Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, jrg. 2010, nr.2 / jrg. 2011, nr. 1, 39-48.
We kunnen kinderen verder helpen door ze de ruimte te geven om te spreken en door ze inhoudelijk uit te dagen. We kennen allemaal professionals die maar blijven praten als een kind niet reageert. Kinderen die nog niet voldoende taal kunnen produceren hebben tijd nodig om in hun hoofd te formuleren, om de juiste woorden te vinden. Geef hen daarom ruimte om te kunnen denken.
De CombiList (Damhuis, de Blauw & Brandenbarg, 2004) is een praktisch instrument dat gebruik maakt van vijf categorieën die de professional kunnen helpen.
In de aanpak die op deze website wordt gepresenteerd, staan er twee centraal: ruimte scheppen voor actieve deelname en kwaliteit van de inhoud stimuleren.
Ruimte scheppen voor actieve deelname
We willen graag dat professionals minder gaan praten en dat kinderen meer gaan praten. In het onderstaande schema is te lezen wat de professional kan doen om het kind te stimuleren.We zien dat als de professional zich meer richt naar het kind, het kind meer de ruimte krijgt om te spreken.
Het kind dat actief deelneemt aan het gesprek: - neemt de gelegenheid te baat om zelf iets te zeggen
- gaat door omdat er naar hem/haar geluisterd wordt
- neemt beurten op eigen initiatief en breidt beurten uit
- geeft uitgebreide antwoorden op mijn open vragen
- reageert uit eigen beweging uitgebreid op mijn bewering
| De professional die ruimte schept voor veel inbreng en initiatieven: - laat stiltes vallen
- geeft verbale en non-verbale luisterresponsen
- stelt niet 'achter elkaar' vragen
- stelt zo nodig open en uitnodigende vragen
- doet af te toe een prikkelende uitspraak
|
Inhoudelijke kwaliteit
Hier is te zien wat de professional kan doen om de kwaliteit van de inhoud van het gesprek te stimuleren: zo bevorder je de taalontwikkeling én de denkontwikkeling.
Het kind dat inhoudelijk bijdraagt aan het gesprek: - gaat door met het uiten en verwoorden van intenties
- probeert met hulp van mij duidelijk te maken wat hij
bedoelt (=betekenisonderhandeling) - denkt na en verwoordt dat in taal op een hoger
niveau (taaldenkfuncties als vergelijken, redeneren, concluderen) - gaat door op de aangereikte inhoud
| De professional die de kwaliteit van de inhoud stimuleert: - gaat door op de inhoud van wat een kind zegt
- probeer samen met het kind er achter te komen wat hij
bedoelt (=betekenisonderhandeling) - zet het kind aan tot nadenken en tot hoger niveau van
taalgebruik (taaldenkfuncties als vergelijken, redeneren, concluderen - breidt de inhoud van het kind geleidelijk uit (expansie)
|
Wat zijn taaldenkfuncties?
Inhoudelijke kwaliteit gaat onder andere over taaldenkfuncties. Juist het ontwikkelen van taaldenkfuncties is een belangrijk aspect in deze aanpak. Kinderen hebben complexe taaldenkfuncties nodig om meer over de wereld om hen heen te weten te komen. Er is een relatie tussen taal en denken, denkprocessen moeten verwoord kunnen worden door taal. Alle kinderen maken in taal en denken een ontwikkeling door. Het is belangrijk om alle kinderen, maar juist heel specifiek de jonge laagtaalvaardige kinderen uit te dagen om te doen, te denken en te praten, ook al zijn de zinnen die kinderen produceren nog niet grammaticaal correct.
De taal die de kinderen in de gesprekken gebruiken, heeft als doel de wereld om hen heen te beschrijven en te benoemen. Dit noemen we eenvoudige taaldenkfuncties. Bovendien gebruiken ze taal ook om dingen in die wereld te vergelijken, erover te redeneren, te concluderen, etc. Dat zijn de complexe taaldenkfuncties. Als je de kinderen wilt uitdagen, is het goed om je als leerkracht bewust te zijn van de verschillende taalfuncties. Dan kun je beter sturing geven aan het gesprek, want de rol van de leerkracht blijft cruciaal. Daag alle kinderen uit om ook die complexe taaldenkfuncties te gebruiken. Als gesprekken voldoende variatie in taaldenkfuncties vertonen, worden tegelijk de taal én het denken gestimuleerd (Damhuis e.a. 2004).
Zorg dat je ook de jongste kinderen al uitdaagt tot een brede variatie aan taaldenkfuncties: dus niet alleen de eenvoudige functies van benoemen of beschrijven, maar juist ook de complexere van vergelijken en concluderen. Peuters en kleuters kunnen ook al complexe taaldenkfuncties uitdrukken: dat kan al met losse woorden na elkaar. Dus ook al maken ze nog geen echte zinnen of hebben ze nog geen woorden zoals 'omdat' of 'daardoor'. Als een peuter met een kapotte ballon in zijn hand verbaasd zegt "Kapot, die", en wijst naar de prikpen op tafel, bedoelt hij: "De ballon ging kapot door die prikpen." Zijn twee losse woorden geven een oorzaak-gevolg-relatie aan, dus een complexe taaldenkfunctie.
Voorbeelden van eenvoudige taaldenkfuncties Benoemen (etiketteren of labelen): Dit is voor veel kinderen de eerste taalfunctie die ze leren, namelijk het benoemen van begrippen: wat is dit, hoe heet dit, hoe noemen we zoiets? Het gaat dus vooral om voorwerpen benoemen: "bal" Beschrijven: In woorden schetsen. Dit zijn vaak meer woorden: "bal rood" in de betekenis van 'die bal is rood'. |
Soorten complexe taaldenkfuncties: vergelijken ordenen tegenstellingen oorzaak-gevolg middel-doel redeneren argumenteren concluderen probleem oplossen | Verbindingswoorden die complexe taaldenkfuncties kunnen signaleren: en, toen, als, wanneer, dan (ordenen) want (uitleggen) maar (tegenstellingen) want, dus (concluderend) met, om te (doel-middel) omdat, daarom (oorzaak en gevolg) als…dan (conditie) |
Voorbeelden van complexe taaldenkfuncties: Vergelijken: Deze auto is groter dan die auto Ordenen: Toen gingen we eerst naar het park en toen gingen we eendjes voeren en daarna gingen we weer naar huis Oorzaak-gevolg: Door de kou zijn mijn oren helemaal rood Middel-doel: Met dit mes kan ik goed snijden Concluderen: Dus, toen de prins Doornroosje kuste werd ze wakker Hier een voorbeeld uit een gesprekje van een complexe taaldenkfunctie, nl. oorzaak en gevolg: Professional | | Waarom moet mama uil huilen? | Kind | | Huilen, kindje kwijt. | Professional | | Ja. Mama was haar kindje kwijt | Kind | | Ja | Professional | | Dan word je verdrietig. | Kind | | Krijg je der van uhm kwijt | |
Extra informatie: Damhuis, R., Blauw, A. de & Brandenbarg, N. (2004) CombiList, een instrument voor taalontwikkeling via interactie. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.
Sytema, S. & Tammes, A-C. (2012). Uitdagen zorgt voor leren! Hoe je interactie voor taal- en denkontwikkeling kunt realiseren in alle vakken. Bundel Zesentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands (p. 143-147), Gent: Academia Press.